1) | in zijn stad; |
|
Dit was het bovenste deel der stad Jeruzalem, dat David van de Jebusieten met geweld gewonnen had. Zij werd de stad Davids genoemd, omdat David aldaar zijn woonplaats genomen had. Hebreeuws, En hij maakte zich huizen in Davids stad.
|
2) | spande |
|
Zie 2 Sam. 6:17.
|
3) | de kinderen |
|
Dat is, de nakomelingen.
|
4) | broederen |
|
Dat is, bloedverwanten; en alzo doorgaans in de volgende hoofdstukken.
|
5) | Elizafan |
|
Hij was de zoon van Uzziël, den zoon van Kehath; Exod. 6:21.
|
6) | broederen |
|
Dat is, bloedverwanten.
|
7) | Hebron |
|
Hij was een zoon van Kehath; Exod. 6:17.
|
8) | Uzziel |
|
Hij was ook een zoon van Kehath, Exod. 6:17, maar dit zijn andere nakomelingen van Uzziël geweest dan 1 Kron. 15:8 genoemd staan, doch zij hebben ook Uzziël hun grootvader genoemd.
|
9) | Abjathar, |
|
Of, Ebjathar; hij was hogepriester, en Zadok was de tweede na hem, achtervolgens de orde van God gesteld; Num. 3:32.
|
10) | heiligt u, |
|
Dat is, bereidt u tot dit heilig werk met uiterlijke ceremoniële reiniging, maar inzonderheid met reinigheid des harten. Zie Exod. 19:10,15.
|
11) | ter [plaatse], |
|
Zie boven, 1 Kron. 15:1.
|
12) | eerste |
|
Te weten, toen ik de ark in mijn huis wilde laten brengen; 1 Kron. 13:10.
|
13) | niet [deedt], |
|
Versta hierbij, maar hebt de ark op een wagen gezet, boven, 1 Kron. 13:7.
|
14) | heeft de HEERE, |
|
Versta dit, van den dood van Uza, boven, 1 Kron. 13:10; 2 Sam. 6:6.
|
15) | naar het recht. |
|
Of, naar de wijze; dat is, gelijk het recht en behoorlijk is; Num. 4:15.
|
16) | de kinderen der Levieten |
|
Te weten, die van het geslacht van Kehath waren. Zie Num. 4:4.
|
17) | Ethan, |
|
Anders genoemd Jeduthun.
|
18) | van de tweede orde: |
|
Dezen waren een trap lager dan de voorgaande drie eersten.
|
19) | Ethan, |
|
Anders, jeduthum; zijn vader wordt Kisi genoemd 1 Kron. 6:44.
|
20) | Aziel, |
|
Jaäziël, 1 Kron. 15:18; Ben, vermeld 1 Kron. 15:18, wordt hier uitgelaten. Sommigen menen dat hier Azazia is, waarvan 1 Kron. 15:21; anderen dat het een gedeelte is van den naam Zacharia.
|
21) | op Alamoth. |
|
Dat is, met een maagdelijke of vrouwelijke stem, welke de muzikanten den superius of bovenzang noemen; of den altus en contratenor, welke met een vrouwelijke stem gezongen moeten worden. Anders, met fijne, of klare stemmen. Anders, op het virginaal. Versta dit, naar het gevoelen van sommigen. En zo in het volgende.
|
22) | op de Scheminith, |
|
Alzo noemt hij den bassus of tenor, die wel een octaaf of acht noten verschilt van den superius of contratenor. Zie Ps. 6:1, met de aantekening.
|
23) | opheffen; |
|
Te weten, der stemmen, of des gezangs, gelijk 1 Kron. 15:27. Dat is, hij was zangmeester, die orde stelde op de tonen en stemmen, en wanneer de zangers zouden opheffen, of beginnen te zingen; zie 1 Kron. 15:27. Anderen verstaan dat hij de voornaamste geweest is in het opheffen van de ark, dat is, het beleid daarvan gehad heeft.
|
24) | onderwees |
|
Anders, hij was overste in, enz.
|
25) | poortiers |
|
Dezen gingen, zo men meent, naast voor de ark heen, en droegen zorg dat niemand daartoe lopen of die genaken zou, gelijk men de deur wacht of bewaart. 1 Kron. 15:24 worden er nog twee portiers genoemd, die tot hetzelfde einde naast achter de ark des verbonds volgden.
|
26) | der zangers; |
|
Anders, des gezangs. Of aldus, met de zangers.
|
27) | een lijfrok aan |
|
Waarmede hij zijn koninlijke waardigheid en grootheid als bedekte voor de grote waardigheid en majesteit Gods, zich houdende als de andere dienaren in den dienst Gods. Hebreeuws, en op David was een efod.
|